CASESTUDY ZUIDWALLAND
Op Wikipedia staat bij de definitie van
‘stedelijk groen’ het volgende: “De meeste beleidsmaatregelen richten zich op
de voordelen voor de gemeenschap en op het verminderen van de negatieve
effecten van stedelijke ontwikkeling, zoals oppervlaktewater afvoer en het stedelijk hitte-eilandeffect.” Groen zou als je dit zo
leest dus een bepaald nut moeten hebben voor de gemeenschap. Maar hoe dat
precies in elkaar steekt, dat zal ik eerst verder gaan onderzoeken.
Tijdens mijn wandeling door Den Haag kom ik verschillende variaties van het stedelijke, niet meer zo verse, zomergroen tegen. Stadsparken met afwisselend kijk-, gebruiks- en snippergroen, al leer ik eigenlijk pas later wat die termen precies inhouden. Ik wandel langs perkjes groen, soms voorzien van een hekwerk, soms ook niet. De hekjes intrigeren mij; zelf woon ik in Amsterdam, daar kom ik eigenlijk nauwelijks hekjes in de openbare ruimte tegen.
Ik loop verder langs de Zuidwal en kom op het pleintje Zuidwalland uit, dat een merkwaardige uitstraling heeft. In het midden van het bestraatte plein ligt een ca. 200 vierkante meter grote tuin, met daaromheen een hoog hekwerk. De tuin is onder andere beplant met klimop, struiken en twee kleine bomen. Aan de straatkant van de tuin staat een hoge sculptuur, die als een boom van staal met ronde gekleurde bladeren hoog boven de gewassen uitsteekt. Langs de gracht aan de overkant van de straat, ligt een Hondenuitlaatplaats. Deze meet naar schatting 3 bij 15 meter en is ook geplaveid.
Ik vraag mij af wie hier zijn hond uitlaat en hoe een dergelijke plek tot stand zou zijn gekomen. Om daarachter te komen, ga ik met Gerrit van der Hut (Groenbeheerder in Stadsdeel Centrum, Dienst Publiekszaken van Gemeente Den Haag) in gesprek. Hij vertelt mij dat dit terrein vroeger geplaveid was en dat daarom snel vies werd. Dat veroorzaakte veel bezwaar vanuit de buurtbewoners. Van daaruit vroegen zij om een nieuwe invulling van het plein. Die nieuwe invulling en nieuwe vormgeving zou in samenwerking met de bewoners van Zuidwalland worden opgezet. De landschapsarchitecten van Ingenieursbureau Den Haag, dat ondersteuning biedt bij de werkvoorbereiding van projecten in de openbare ruimte in de stad, maakten naar aanleiding van alle wensen een ontwerp en een planning voor het budget en het beheer. De uitvoerbaarheid van deze plannen moesten uiteindelijk door meneer Van der Hut worden geëvalueerd en goedgekeurd. Voor de groenbeheerder is het daarbij van belang dat het plan met de gegeven middelen ook langdurig beheerd kan worden.
Op mij komt de vormgeving van het plein als ik eerlijk ben onvriendelijk over met al die hekjes. Ik vraag aan meneer Van den Hut of deze uitvoering een specifieke wens was vanuit de buurtbewoners. Hij antwoordt dat de uitkomst van het plan uiteindelijk een compromis geworden is, aangezien de wensen vanuit de bewoners divers waren.
Het gebouwencomplex Zuidwalland, achter het plein, oogt royaal en bestaat uit 104 woningwetwoningen en 134 zorgwoningen. Het project van architect Henk Reijenga is onderdeel van een, door de gemeente Den Haag in 1981 gestart, omvangrijk stadsvernieuwing-programma van ruim 1700 woningen in de sociale sector. In een kort telefoongesprek met dhr. Reijenga hoor ik dat voor hem de integratie van groen in het gebouwencomplex Zuidwalland van groot belang was. Hij realiseerde grote privétuinen voor de woningen op de begane grond en liet de bovenwoningen beschikken over een dakterras. Achter het gebouw ligt een park van 7.000 m2 dat meneer Reijenga als een belangrijke speel- en ontmoetingsplek in dit deel van het stadscentrum had gepland.
In brochure “post 65 Architectuur in Den Haag” vind ik het volgende bericht:
De ruimte aan de voorkant van het gebouw, dat 5 jaar na de afronding van het complex opnieuw ingericht werd, was een initiatief van de gemeente Den Haag. Henk Reijenga was bij de herstructurering van het plein niet betrokken. In de oorspronkelijke plannen was deze plaats een open plein met een rij bomen langs de kade. Dhr. Reijenga had deze plek graag gezien als speelplek voor kinderen. Volgens hem is de tuin uiteindelijk geplaatst om te voorkomen dat kinderen op het plein zouden gaan voetballen. De onderstaande afbeelding uit het Haags Gemeentearchief is een luchtopname uit het jaar 1984, kort na het afronden van de bouw. Hier is de oorspronkelijke inrichting van het plein te herkennen.
Ik vraag mij af wat de tuin in haar huidige vorm toevoegt aan het plein. Het is bijna onmogelijk geworden om er te voetballen, aangezien het groen het grootste deel van het plein invult. De tuin is door een hoog hek afgeschermd. Ook zonder dat hek zou je de tuin niet kunnen betreden, want de beplanting van lage en hoge struiken laat dat amper toe. Het is nu december en dus niet de ideale tijd om van begroeiing te genieten. De plantjes prepareren zich al voor hun winterrust.
Gerrit van der Hut noemt het een kijktuin. Wat precies de invulling van een kijktuin is en waarom deze kijktuin een lange traditie heeft in Den Haag, hoor ik van Paul Boeters (Beleidsmedewerker bomen in Stadsdeel Scheveningen, Dienst Publiekszaken van Gemeente Den Haag). Kijktuinen zijn voortgekomen uit het feit dat de voormalig particuliere landgoederen, waaronder Meer en Bosch, Oosterbeek, Reigersbergen en Clingendael, rond het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, in het bezit van Gemeente Den Haag zijn overgegaan. Deze parken, die voorheen als zomerverblijf voor de aristocratie en welgestelde bewoners dienden, zijn toen voor het volk toegankelijk gemaakt. De burgers konden binnen de duidelijke structuren van de parken van de natuur genieten.
Die ontwikkeling werd doorgezet met de aanleg van mooie, brede schelpenpaden waarover mensen konden flaneren. Er ontstond een combinatie van kijkgroen en gebruiksgroen. Veel kijktuinen in Den Haag dateren uit eind 19de eeuw (1870-1890) en waren niet toegankelijk. De inrichting van kijktuinen bestond uit kwetsbaar groen, waar men vanuit de verte van kon genieten. Rond 1890 zijn de eerste volkswijken in Den Haag aangelegd, waarin mensen actief gebruik konden maken van het gras. Na deze tijd zijn ook sportparken in de stad geïntegreerd. In Den Haag ontstond zo steeds meer gebruiksgroen.
Voor mij persoonlijk blijven de termen ‘gebruiksgroen’ en ‘kijkgroen’ vreemd. Juist omdat het zo uitgaat van gebruikswaarde voor de mens. Het gaat uiteindelijk toch om natuur, dat niet per sé een nut voor de mens moet hebben. In het tijdschrift De Levende Natuur vind ik een charmant artikel van F.W. Rappard uit 1966 over kijkgroen en gebruiksgroen. “Wij moeten deze nieuwe termen, afkomstig uit de wereld van schrijvers over recreatie in de open lucht van ons dichtbevolkte land, maar zo snel mogelijk vergeten, want er worden tegenstellingen opgeroepen, die in feite niet bestaan. Immers, in het dichtbevolkte westen wordt naar alle bossen wel gekeken en worden alle beplantingen wel voor verschillende doeleinden gebruikt. Of “gebruiken” en “kijken” in dit geval ook bewust of onbewust “genieten” van het groen en wat daar bij behoort, dient in te houden, heb ik eveneens niet vermeld gevonden.”
De waarde van de planten in de stad wordt ondertussen ook aan de hand van de ecosysteemdienst die zij leveren berekend. “Een ecosysteemdienst is een dienst die door een ecosysteem aan mensen wordt geleverd. Het betreft het verstrekken van een product door een ecosysteem (bijvoorbeeld drinkwater), of van een regulerende dienst (bijvoorbeeld bestuiving van gewassen)...”.
Screenshot van Het Haagse Groen: verkiezing van de mooiste roos, Gemeente Den Haag
Dat schoonheid ook het grootste nut van het stadsgroen kan zijn, blijkt in de Rozentuin (Rosarium) in Den Haag. Het Rosarium is onderdeel van het Westbroekpark dat in zijn totale oppervlakte ruim 18 ha meet. Het park is begin 1920, volgens het plan van Pieter Westbroek (vroegere directeur van de gemeentelijke plantsoenendienst), aangelegd. In de zomermaanden bloeien in het rosarium zo’n 25.000 rozen op ongeveer 350 bedden. Sinds 1948 wordt in de rozentuin een internationaal rozenconcours georganiseerd, waarbij een internationale jury de rozen keurt en per categorie prijzen uitreikt. Ook Gemeente Den Haag roept jaarlijks, in de vroege zomer, de verkiezing van de mooiste roos van het rosarium uit. Burgers kunnen hierbij uit 350 verschillende soorten rozen kiezen en dan hun stem uitbrengen.
Tijdens mijn onderzoek naar het Rosarium beland ik op de website van de Nederlandse Rozenvereniging. Haar introductie laat mij voor een moment de discussie over gebruiks- en kijktuinen vergeten: “Onze vereniging van rozenliefhebbers is opgericht op 17 september 1966 en heeft als doel het bevorderen van de liefde voor rozen.”
Meneer Boeters herinnert zich een ervaring met bezoekers toen hij in het jaar 1983 zijn carrière in het rosarium Westbroekpark in Den Haag begon. Het rosarium heeft geen paden en de bezoekers kunnen vrij over het gras langs de rozen lopen. Verbaasd over die vrijheid van bewegen vroegen sommige bezoekers aan hem of het betreden van het gras wel toegestaan was.
In de afgelopen jaar zijn steeds meer nieuwe hekjes om het stadsgroen in Den Haag geplaatst. “De druk op het groen in de binnenstad is heel hoog. Mensen lopen gewoon door veel perkjes heen en trappen de planten kapot” (Gerrit van der Hut).
Vanuit mijn bezoek aan de Japanse tuin in Park Clingendael in Den Haag komt eenzelfde verhaal naar voren. De Japanse tuin is maar 8 weken in het jaar geopend. Toen ik mijn neus door het hek van de Japanse tuin stak, zag ik een vrijwilliger aan het werk. Hij vertelde dat de mensen tijdens het bezoek aan de Japanse tuin niet op de paden blijven en veel van het kwetsbare mos stuk lopen. Mos herstelt heel traag. Om het park tegen de invloed van bezoekers te beschermen, blijft het park daardoor de meeste tijd van het jaar gesloten. Ik kon in mijn eigen huis online van de Japanse tuin genieten, via Google. De tuin ziet er onwijs mooi uit en wordt door een tuinman en zijn vrijwilligers liefdevol en op de Japanse manier beheerd. Ook al is de tuin 8 weken per jaar toegankelijk, toch blijft zijn schoonheid de rest van het jaar behouden achter gesloten bamboe deuren, niet toegankelijk voor de mens. De schoonheid is er wel, maar we kunnen er niet bij. Dit lijkt een soort analogie te zijn van de verbanning uit het paradijs.
Maar is het wel de beste oplossing om de deuren te sluiten als er een conflict dreigt? Zou een conflict niet de aanleiding moeten zijn voor verder onderzoek naar de oorzaken van dat conflict?
Meneer Boeters en Meneer van der Hut zien in de dichtbevolkte, goedkopere wijken meer vervuiling in het stadsgroen dan in de dure wijken, waar minder kinderen zijn. Sinds eind jaren ’60 - begin jaren ‘70 had Den Haag in het centrum veel overlast van afval op en in de groenvoorzieningen. De bevolkingsdichtheid is in het centrum van de stad hoog en de bevolkingssamenstelling multicultureel. Arbeidsmigranten uit verschillende Europese landen wonen dicht op elkaar tussen van oorsprong Nederlanders. Het centrum is een buurt met veel kinderen en de diversiteit van de verschillenden culturen veroorzaakt conflicten. Een van deze problemen is het overlast veroorzaakt door afval in en rond het stadsgroen. Als reactie zijn door Gemeente Den Haag in de periode van 1980 tot 2000 veel oude plantsoentjes volledig dicht bestraat.
De wetenschap en de ervaring met beheer hebben ondertussen bewezen dat te veel bestrating in de steden echter tot hittestress en overstromingen leidt. Het vergroenen van de steden wordt dus, vanuit het oogpunt van klimaatverbetering, steeds belangrijker. Om deze reden gaat Gemeente Den Haag onder andere in het centrum van de stad opnieuw experimenteren met vergroening. De perkjes die 20 jaar geleden dicht bestraat zijn, worden tegenwoordig opengebroken, beplant en vaak omheind.
Gemeente Den Haag heeft de afgelopen jaren ook meer ingezet op buurtparticipatie, om op die manier burgers meer de verantwoordelijkheid over hun leefomgeving te geven. Onder begeleiding van een groenbeheerder worden de bewoners bij de projecten in hun buurt betrokken.
Uit mijn gesprek met Paul Boeters blijkt dat vaak voor vergroening gekozen wordt bij een herinrichting van een plein. Hij zegt dat de herinrichting uiteindelijk zoveel mogelijk naar de wensen van de bewoners uitgevoerd wordt, maar dat het groen tegelijkertijd wel goedkoop en makkelijk te beheren dient te zijn. De wijken zijn constant in ontwikkeling en de bewoners blijven steeds korter in een wijk wonen. Dit maakt de taak om de buurt naar de smaak van de buurtbewoners in te richten, niet gemakkelijker. Als ik Paul Boeters op de vormgeving van het plein Zuidwalland aanspreek zegt hij: “Dit zijn zeker niet de pleintjes die je over 100 jaar in een boek terugvindt, als voorbeeld van een historisch pleintje. Over 10 jaar kan de samenstelling van de bevolking wel heel anders zijn, wellicht willen de bewoners dan liever een speelplek of een hondenuitlaatplek. Dat is aan de ene kant wel jammer, want dan lijkt groen een soort wisselgeld, maar aan de andere kant moet je het in de stad daarmee doen.”
Het initiatief van Gemeente Den Haag, om buurtbewoners bij de besluitvorming van de herinrichting van wijken te betrekken is natuurlijk prachtig. Volgens mij is het doel om de identificering van de burgers met hun buurt te versterken en daardoor een zorgvuldige omgang met de openbare ruimte en de groenvoorzieningen te stimuleren. De praktijk blijkt soms echter weerbarstiger.
Als ik naar het voorbeeld van de tuin op het Zuidwalland kijk, lijkt die vooral neergezet om het plein te blokkeren tegen gedrag dat conflicten kan veroorzaken. Om de beplanting is een hek geplaatst. Maar daardoor wordt het natuurlijk nog niet automatisch een kijktuin. Of de beplanting de biodiversiteit van de buurt gaat verrijken, ga ik nog onderzoeken, net zoals de oorspronkelijke wensen voor het plein van de bewoners. Nu lijkt het er voornamelijk op dat de tuin een goedkope oplossing is om conflicten in de buurt in de kiem te smoren, met als bijkomend doel het verminderen van de bestrating.
Tijdens mijn wandeling door Den Haag kom ik verschillende variaties van het stedelijke, niet meer zo verse, zomergroen tegen. Stadsparken met afwisselend kijk-, gebruiks- en snippergroen, al leer ik eigenlijk pas later wat die termen precies inhouden. Ik wandel langs perkjes groen, soms voorzien van een hekwerk, soms ook niet. De hekjes intrigeren mij; zelf woon ik in Amsterdam, daar kom ik eigenlijk nauwelijks hekjes in de openbare ruimte tegen.
Ik loop verder langs de Zuidwal en kom op het pleintje Zuidwalland uit, dat een merkwaardige uitstraling heeft. In het midden van het bestraatte plein ligt een ca. 200 vierkante meter grote tuin, met daaromheen een hoog hekwerk. De tuin is onder andere beplant met klimop, struiken en twee kleine bomen. Aan de straatkant van de tuin staat een hoge sculptuur, die als een boom van staal met ronde gekleurde bladeren hoog boven de gewassen uitsteekt. Langs de gracht aan de overkant van de straat, ligt een Hondenuitlaatplaats. Deze meet naar schatting 3 bij 15 meter en is ook geplaveid.
Ik vraag mij af wie hier zijn hond uitlaat en hoe een dergelijke plek tot stand zou zijn gekomen. Om daarachter te komen, ga ik met Gerrit van der Hut (Groenbeheerder in Stadsdeel Centrum, Dienst Publiekszaken van Gemeente Den Haag) in gesprek. Hij vertelt mij dat dit terrein vroeger geplaveid was en dat daarom snel vies werd. Dat veroorzaakte veel bezwaar vanuit de buurtbewoners. Van daaruit vroegen zij om een nieuwe invulling van het plein. Die nieuwe invulling en nieuwe vormgeving zou in samenwerking met de bewoners van Zuidwalland worden opgezet. De landschapsarchitecten van Ingenieursbureau Den Haag, dat ondersteuning biedt bij de werkvoorbereiding van projecten in de openbare ruimte in de stad, maakten naar aanleiding van alle wensen een ontwerp en een planning voor het budget en het beheer. De uitvoerbaarheid van deze plannen moesten uiteindelijk door meneer Van der Hut worden geëvalueerd en goedgekeurd. Voor de groenbeheerder is het daarbij van belang dat het plan met de gegeven middelen ook langdurig beheerd kan worden.
Op mij komt de vormgeving van het plein als ik eerlijk ben onvriendelijk over met al die hekjes. Ik vraag aan meneer Van den Hut of deze uitvoering een specifieke wens was vanuit de buurtbewoners. Hij antwoordt dat de uitkomst van het plan uiteindelijk een compromis geworden is, aangezien de wensen vanuit de bewoners divers waren.
Het gebouwencomplex Zuidwalland, achter het plein, oogt royaal en bestaat uit 104 woningwetwoningen en 134 zorgwoningen. Het project van architect Henk Reijenga is onderdeel van een, door de gemeente Den Haag in 1981 gestart, omvangrijk stadsvernieuwing-programma van ruim 1700 woningen in de sociale sector. In een kort telefoongesprek met dhr. Reijenga hoor ik dat voor hem de integratie van groen in het gebouwencomplex Zuidwalland van groot belang was. Hij realiseerde grote privétuinen voor de woningen op de begane grond en liet de bovenwoningen beschikken over een dakterras. Achter het gebouw ligt een park van 7.000 m2 dat meneer Reijenga als een belangrijke speel- en ontmoetingsplek in dit deel van het stadscentrum had gepland.
In brochure “post 65 Architectuur in Den Haag” vind ik het volgende bericht:
De ruimte aan de voorkant van het gebouw, dat 5 jaar na de afronding van het complex opnieuw ingericht werd, was een initiatief van de gemeente Den Haag. Henk Reijenga was bij de herstructurering van het plein niet betrokken. In de oorspronkelijke plannen was deze plaats een open plein met een rij bomen langs de kade. Dhr. Reijenga had deze plek graag gezien als speelplek voor kinderen. Volgens hem is de tuin uiteindelijk geplaatst om te voorkomen dat kinderen op het plein zouden gaan voetballen. De onderstaande afbeelding uit het Haags Gemeentearchief is een luchtopname uit het jaar 1984, kort na het afronden van de bouw. Hier is de oorspronkelijke inrichting van het plein te herkennen.
Bron: AD /DPG Media; vervaardiger Haagsche Courant (algemeen) - collectie Haags Gemeentearchief.
Ik vraag mij af wat de tuin in haar huidige vorm toevoegt aan het plein. Het is bijna onmogelijk geworden om er te voetballen, aangezien het groen het grootste deel van het plein invult. De tuin is door een hoog hek afgeschermd. Ook zonder dat hek zou je de tuin niet kunnen betreden, want de beplanting van lage en hoge struiken laat dat amper toe. Het is nu december en dus niet de ideale tijd om van begroeiing te genieten. De plantjes prepareren zich al voor hun winterrust.
Gerrit van der Hut noemt het een kijktuin. Wat precies de invulling van een kijktuin is en waarom deze kijktuin een lange traditie heeft in Den Haag, hoor ik van Paul Boeters (Beleidsmedewerker bomen in Stadsdeel Scheveningen, Dienst Publiekszaken van Gemeente Den Haag). Kijktuinen zijn voortgekomen uit het feit dat de voormalig particuliere landgoederen, waaronder Meer en Bosch, Oosterbeek, Reigersbergen en Clingendael, rond het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, in het bezit van Gemeente Den Haag zijn overgegaan. Deze parken, die voorheen als zomerverblijf voor de aristocratie en welgestelde bewoners dienden, zijn toen voor het volk toegankelijk gemaakt. De burgers konden binnen de duidelijke structuren van de parken van de natuur genieten.
Die ontwikkeling werd doorgezet met de aanleg van mooie, brede schelpenpaden waarover mensen konden flaneren. Er ontstond een combinatie van kijkgroen en gebruiksgroen. Veel kijktuinen in Den Haag dateren uit eind 19de eeuw (1870-1890) en waren niet toegankelijk. De inrichting van kijktuinen bestond uit kwetsbaar groen, waar men vanuit de verte van kon genieten. Rond 1890 zijn de eerste volkswijken in Den Haag aangelegd, waarin mensen actief gebruik konden maken van het gras. Na deze tijd zijn ook sportparken in de stad geïntegreerd. In Den Haag ontstond zo steeds meer gebruiksgroen.
Voor mij persoonlijk blijven de termen ‘gebruiksgroen’ en ‘kijkgroen’ vreemd. Juist omdat het zo uitgaat van gebruikswaarde voor de mens. Het gaat uiteindelijk toch om natuur, dat niet per sé een nut voor de mens moet hebben. In het tijdschrift De Levende Natuur vind ik een charmant artikel van F.W. Rappard uit 1966 over kijkgroen en gebruiksgroen. “Wij moeten deze nieuwe termen, afkomstig uit de wereld van schrijvers over recreatie in de open lucht van ons dichtbevolkte land, maar zo snel mogelijk vergeten, want er worden tegenstellingen opgeroepen, die in feite niet bestaan. Immers, in het dichtbevolkte westen wordt naar alle bossen wel gekeken en worden alle beplantingen wel voor verschillende doeleinden gebruikt. Of “gebruiken” en “kijken” in dit geval ook bewust of onbewust “genieten” van het groen en wat daar bij behoort, dient in te houden, heb ik eveneens niet vermeld gevonden.”
De waarde van de planten in de stad wordt ondertussen ook aan de hand van de ecosysteemdienst die zij leveren berekend. “Een ecosysteemdienst is een dienst die door een ecosysteem aan mensen wordt geleverd. Het betreft het verstrekken van een product door een ecosysteem (bijvoorbeeld drinkwater), of van een regulerende dienst (bijvoorbeeld bestuiving van gewassen)...”.
Screenshot van Het Haagse Groen: verkiezing van de mooiste roos, Gemeente Den Haag
Dat schoonheid ook het grootste nut van het stadsgroen kan zijn, blijkt in de Rozentuin (Rosarium) in Den Haag. Het Rosarium is onderdeel van het Westbroekpark dat in zijn totale oppervlakte ruim 18 ha meet. Het park is begin 1920, volgens het plan van Pieter Westbroek (vroegere directeur van de gemeentelijke plantsoenendienst), aangelegd. In de zomermaanden bloeien in het rosarium zo’n 25.000 rozen op ongeveer 350 bedden. Sinds 1948 wordt in de rozentuin een internationaal rozenconcours georganiseerd, waarbij een internationale jury de rozen keurt en per categorie prijzen uitreikt. Ook Gemeente Den Haag roept jaarlijks, in de vroege zomer, de verkiezing van de mooiste roos van het rosarium uit. Burgers kunnen hierbij uit 350 verschillende soorten rozen kiezen en dan hun stem uitbrengen.
Tijdens mijn onderzoek naar het Rosarium beland ik op de website van de Nederlandse Rozenvereniging. Haar introductie laat mij voor een moment de discussie over gebruiks- en kijktuinen vergeten: “Onze vereniging van rozenliefhebbers is opgericht op 17 september 1966 en heeft als doel het bevorderen van de liefde voor rozen.”
Meneer Boeters herinnert zich een ervaring met bezoekers toen hij in het jaar 1983 zijn carrière in het rosarium Westbroekpark in Den Haag begon. Het rosarium heeft geen paden en de bezoekers kunnen vrij over het gras langs de rozen lopen. Verbaasd over die vrijheid van bewegen vroegen sommige bezoekers aan hem of het betreden van het gras wel toegestaan was.
In de afgelopen jaar zijn steeds meer nieuwe hekjes om het stadsgroen in Den Haag geplaatst. “De druk op het groen in de binnenstad is heel hoog. Mensen lopen gewoon door veel perkjes heen en trappen de planten kapot” (Gerrit van der Hut).
Vanuit mijn bezoek aan de Japanse tuin in Park Clingendael in Den Haag komt eenzelfde verhaal naar voren. De Japanse tuin is maar 8 weken in het jaar geopend. Toen ik mijn neus door het hek van de Japanse tuin stak, zag ik een vrijwilliger aan het werk. Hij vertelde dat de mensen tijdens het bezoek aan de Japanse tuin niet op de paden blijven en veel van het kwetsbare mos stuk lopen. Mos herstelt heel traag. Om het park tegen de invloed van bezoekers te beschermen, blijft het park daardoor de meeste tijd van het jaar gesloten. Ik kon in mijn eigen huis online van de Japanse tuin genieten, via Google. De tuin ziet er onwijs mooi uit en wordt door een tuinman en zijn vrijwilligers liefdevol en op de Japanse manier beheerd. Ook al is de tuin 8 weken per jaar toegankelijk, toch blijft zijn schoonheid de rest van het jaar behouden achter gesloten bamboe deuren, niet toegankelijk voor de mens. De schoonheid is er wel, maar we kunnen er niet bij. Dit lijkt een soort analogie te zijn van de verbanning uit het paradijs.
Maar is het wel de beste oplossing om de deuren te sluiten als er een conflict dreigt? Zou een conflict niet de aanleiding moeten zijn voor verder onderzoek naar de oorzaken van dat conflict?
Meneer Boeters en Meneer van der Hut zien in de dichtbevolkte, goedkopere wijken meer vervuiling in het stadsgroen dan in de dure wijken, waar minder kinderen zijn. Sinds eind jaren ’60 - begin jaren ‘70 had Den Haag in het centrum veel overlast van afval op en in de groenvoorzieningen. De bevolkingsdichtheid is in het centrum van de stad hoog en de bevolkingssamenstelling multicultureel. Arbeidsmigranten uit verschillende Europese landen wonen dicht op elkaar tussen van oorsprong Nederlanders. Het centrum is een buurt met veel kinderen en de diversiteit van de verschillenden culturen veroorzaakt conflicten. Een van deze problemen is het overlast veroorzaakt door afval in en rond het stadsgroen. Als reactie zijn door Gemeente Den Haag in de periode van 1980 tot 2000 veel oude plantsoentjes volledig dicht bestraat.
De wetenschap en de ervaring met beheer hebben ondertussen bewezen dat te veel bestrating in de steden echter tot hittestress en overstromingen leidt. Het vergroenen van de steden wordt dus, vanuit het oogpunt van klimaatverbetering, steeds belangrijker. Om deze reden gaat Gemeente Den Haag onder andere in het centrum van de stad opnieuw experimenteren met vergroening. De perkjes die 20 jaar geleden dicht bestraat zijn, worden tegenwoordig opengebroken, beplant en vaak omheind.
Gemeente Den Haag heeft de afgelopen jaren ook meer ingezet op buurtparticipatie, om op die manier burgers meer de verantwoordelijkheid over hun leefomgeving te geven. Onder begeleiding van een groenbeheerder worden de bewoners bij de projecten in hun buurt betrokken.
Uit mijn gesprek met Paul Boeters blijkt dat vaak voor vergroening gekozen wordt bij een herinrichting van een plein. Hij zegt dat de herinrichting uiteindelijk zoveel mogelijk naar de wensen van de bewoners uitgevoerd wordt, maar dat het groen tegelijkertijd wel goedkoop en makkelijk te beheren dient te zijn. De wijken zijn constant in ontwikkeling en de bewoners blijven steeds korter in een wijk wonen. Dit maakt de taak om de buurt naar de smaak van de buurtbewoners in te richten, niet gemakkelijker. Als ik Paul Boeters op de vormgeving van het plein Zuidwalland aanspreek zegt hij: “Dit zijn zeker niet de pleintjes die je over 100 jaar in een boek terugvindt, als voorbeeld van een historisch pleintje. Over 10 jaar kan de samenstelling van de bevolking wel heel anders zijn, wellicht willen de bewoners dan liever een speelplek of een hondenuitlaatplek. Dat is aan de ene kant wel jammer, want dan lijkt groen een soort wisselgeld, maar aan de andere kant moet je het in de stad daarmee doen.”
Het initiatief van Gemeente Den Haag, om buurtbewoners bij de besluitvorming van de herinrichting van wijken te betrekken is natuurlijk prachtig. Volgens mij is het doel om de identificering van de burgers met hun buurt te versterken en daardoor een zorgvuldige omgang met de openbare ruimte en de groenvoorzieningen te stimuleren. De praktijk blijkt soms echter weerbarstiger.
Als ik naar het voorbeeld van de tuin op het Zuidwalland kijk, lijkt die vooral neergezet om het plein te blokkeren tegen gedrag dat conflicten kan veroorzaken. Om de beplanting is een hek geplaatst. Maar daardoor wordt het natuurlijk nog niet automatisch een kijktuin. Of de beplanting de biodiversiteit van de buurt gaat verrijken, ga ik nog onderzoeken, net zoals de oorspronkelijke wensen voor het plein van de bewoners. Nu lijkt het er voornamelijk op dat de tuin een goedkope oplossing is om conflicten in de buurt in de kiem te smoren, met als bijkomend doel het verminderen van de bestrating.