Verzamelwoede
De eerste Europese botanische tuinen werden in de 16e eeuw ten tijde van de Renaissance in Italië aangelegd als onderdeel van medische faculteiten.
Deze botanische tuinen
bevatten planten verzameld en gekweekt voor de medische wetenschap en werden -
in navolging van oud-Perzische tuinontwerpen waarin het vierkant als
symbool voor de mystieke numerologie gold - aangelegd
in symmetrische vierkanten: vier windstreken, vier seizoenen, vier elementen,
et cetera.
De eerste botanische tuin in Nederland was de Hortus Botanicus in Leiden (1590). De collectie van de Hortus Botanicus groeide exponentieel tijdens de 17e eeuw, toen Nederland zijn macht overzee uitbreidde en er onder meer via de VOC en wetenschappelijke expedities verschillende soorten planten, zaden en specerijen werden meegenomen uit Azië en Zuid-Amerika. Zo groeide naast het gebruik van planten voor de medische wetenschap ook de economische factor van botanica.
In de 18e eeuw bereikte de status van botanische tuinen en de plantkunde een hoogtepunt in Europese kringen. De ‘wonderlijke en exotische’ schoonheid van nieuwe soorten uit de koloniën kreeg steeds meer aandacht, maar die schoonheid bleef wel slechts voor de elite toegankelijk. Voor deze obsessie voor de schoonheid van planten ontstond de term ‘botanophilia’ — plant ‘trofeeën’ werden trots tentoongesteld in tuinen en in moderne verwarmde kassen waarin tropische soorten beschermd werden tegen Europese koude winters. Er werd aandacht besteed aan acclimatisatie en verschillende bodems werden getest, zo werden deze botanische tuinen experimentele plekken voor economische plantkunde. [1]
Botanicus Philipp Franz Von Siebold werkte in de 19e eeuw voor de Hortus Botanicus in Leiden en verzamelde naar aanleiding van zijn verblijf in Japan meerdere planten en zaden. Een ervan was de Polygonum Sieboldii — vandaag bekend als de Aziatische of Japanse duizendknoop.
Von Siebold prees de plant aan als:
Het werd een geliefde sierplant, populair bij de elite, omdat de wortelstokken makkelijk uitgroeiden tot een indrukwekkende plant.
Martin van den Hoorn, stadsecoloog van Den Haag, vertelt dat de plant destijds zo populair was dat deze door heel Europa verstuurd werd:
Leidsche Courant, 1847
In 1847 werd de plant zelfs bekroond met een gouden medaille door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij van Tuinbouw, waarna de stekjes voor astronomische bedragen verkocht konden worden.
Economische plantkunde en ‘botanophilia’ droegen al met al in grote mate bij aan de macht van Europese rijken, de ontwikkeling van een mondiale economie. Vanuit een verlangen naar nauwkeurige beschrijvingen en categorisering van nieuwe soorten uit verre landen, kwam er langzaam een einde aan de focus op de natuurlijke en medicinale rol van planten. Met de enorme toename aan introducties van zaden, specerijen en planten vanaf de 17e eeuw, begon men de plantenwereld te ordenen door middel van identificatie, classificatie, benamingen en beschrijvingen.
Het verzamelen van dingen die onze nieuwsgierigheid wekken is op zichzelf geen issue en het rangschikken ervan geen nieuw gegeven. Toch roept de grote schaal waarop classificatie en naamgeving plaatsvond tussen de 17e en 20e eeuw de vraag op in wiens behoefte hier werd voorzien. In wiens belang was het verzamelen en in kaart brengen van al die soorten, objecten en culturen? Gaat er bij dat koortsachtige proces van verzamelen en ordenen ook iets verloren? En wat zijn de gevolgen vandaag?
Europese musea en archieven bezitten meer objecten en gegevens dan zij ooit kunnen delen met hun publiek. Botanische collecties verzamelden meer vreemde soorten dan zij konden bevatten. Met het systematisch opbergen van deze collecties is in feite een dubbele verwijdering ontstaan: de verplaatsing van de plek van oorsprong naar Europa en de plaatsing van die soorten in encyclopedieën, waarmee de natuur niet langer alleen in tuinen terecht kwam, maar ook op lijsten, indexen en in catalogi — ordelijk gerangschikt, genummerd en gelabeld.
Wat we onderweg wellicht zijn kwijtgeraakt is een begrip voor de natuur die voorbij deze organisatie gaat. Een natuur die zich niets van onze ordening aantrekt en ontsnapt aan de etiketten. Hoe kunnen we ook ruimte maken voor die natuur? Hoe kunnen we ruimte blijven maken voor de soorten die niet in de rangschikking van een encyclopedie passen, in plaats van deze soorten te willen uitroeien?
De eerste botanische tuin in Nederland was de Hortus Botanicus in Leiden (1590). De collectie van de Hortus Botanicus groeide exponentieel tijdens de 17e eeuw, toen Nederland zijn macht overzee uitbreidde en er onder meer via de VOC en wetenschappelijke expedities verschillende soorten planten, zaden en specerijen werden meegenomen uit Azië en Zuid-Amerika. Zo groeide naast het gebruik van planten voor de medische wetenschap ook de economische factor van botanica.
In de 18e eeuw bereikte de status van botanische tuinen en de plantkunde een hoogtepunt in Europese kringen. De ‘wonderlijke en exotische’ schoonheid van nieuwe soorten uit de koloniën kreeg steeds meer aandacht, maar die schoonheid bleef wel slechts voor de elite toegankelijk. Voor deze obsessie voor de schoonheid van planten ontstond de term ‘botanophilia’ — plant ‘trofeeën’ werden trots tentoongesteld in tuinen en in moderne verwarmde kassen waarin tropische soorten beschermd werden tegen Europese koude winters. Er werd aandacht besteed aan acclimatisatie en verschillende bodems werden getest, zo werden deze botanische tuinen experimentele plekken voor economische plantkunde. [1]
Botanicus Philipp Franz Von Siebold werkte in de 19e eeuw voor de Hortus Botanicus in Leiden en verzamelde naar aanleiding van zijn verblijf in Japan meerdere planten en zaden. Een ervan was de Polygonum Sieboldii — vandaag bekend als de Aziatische of Japanse duizendknoop.
Von Siebold prees de plant aan als:
“Een van de belangrijkste introducties uit Japan, een meerjarige sierplant (…) nuttig in het creëren van bosschages, het beschermen van jonge aanplant en het versterken van zandige heuvels en duinen.”
Het werd een geliefde sierplant, populair bij de elite, omdat de wortelstokken makkelijk uitgroeiden tot een indrukwekkende plant.
Martin van den Hoorn, stadsecoloog van Den Haag, vertelt dat de plant destijds zo populair was dat deze door heel Europa verstuurd werd:
“Mensen met veel geld wilden dat in hun tuin zetten. Ik noem dat altijd zijn 19e-eeuwse webshop.”
Leidsche Courant, 1847
In 1847 werd de plant zelfs bekroond met een gouden medaille door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij van Tuinbouw, waarna de stekjes voor astronomische bedragen verkocht konden worden.
Economische plantkunde en ‘botanophilia’ droegen al met al in grote mate bij aan de macht van Europese rijken, de ontwikkeling van een mondiale economie. Vanuit een verlangen naar nauwkeurige beschrijvingen en categorisering van nieuwe soorten uit verre landen, kwam er langzaam een einde aan de focus op de natuurlijke en medicinale rol van planten. Met de enorme toename aan introducties van zaden, specerijen en planten vanaf de 17e eeuw, begon men de plantenwereld te ordenen door middel van identificatie, classificatie, benamingen en beschrijvingen.
Het verzamelen van dingen die onze nieuwsgierigheid wekken is op zichzelf geen issue en het rangschikken ervan geen nieuw gegeven. Toch roept de grote schaal waarop classificatie en naamgeving plaatsvond tussen de 17e en 20e eeuw de vraag op in wiens behoefte hier werd voorzien. In wiens belang was het verzamelen en in kaart brengen van al die soorten, objecten en culturen? Gaat er bij dat koortsachtige proces van verzamelen en ordenen ook iets verloren? En wat zijn de gevolgen vandaag?
Europese musea en archieven bezitten meer objecten en gegevens dan zij ooit kunnen delen met hun publiek. Botanische collecties verzamelden meer vreemde soorten dan zij konden bevatten. Met het systematisch opbergen van deze collecties is in feite een dubbele verwijdering ontstaan: de verplaatsing van de plek van oorsprong naar Europa en de plaatsing van die soorten in encyclopedieën, waarmee de natuur niet langer alleen in tuinen terecht kwam, maar ook op lijsten, indexen en in catalogi — ordelijk gerangschikt, genummerd en gelabeld.
Wat we onderweg wellicht zijn kwijtgeraakt is een begrip voor de natuur die voorbij deze organisatie gaat. Een natuur die zich niets van onze ordening aantrekt en ontsnapt aan de etiketten. Hoe kunnen we ook ruimte maken voor die natuur? Hoe kunnen we ruimte blijven maken voor de soorten die niet in de rangschikking van een encyclopedie passen, in plaats van deze soorten te willen uitroeien?
Hortus Botanicus Leiden, bron: Hortus Botanicus
[1] The Origins of Botanical Gardens
Polygonum Sieboldii, National Museum of Natural History
[1] The Origins of Botanical Gardens
Polygonum Sieboldii, National Museum of Natural History